Net als het ministerie van Marine liet het Nederlandse ministerie van Koloniën de eerste onderzeeboot bouwen bij de Koninklijke Maatschappij De Schelde in Vlissingen. De K I (K=Koloniën) werd vanaf 16 september 1911 gebouwd naar het Britse ontwerp Hay-Whitehead van de Whitehead & Company te Hull, Oost-Engeland. In deze periode werden ook de vier onderzeeboten van de O 2-klasse, die bestemd waren voor de Nederlandse kustwateren en eveneens een ontwerp waren van de Whitehead Company, gebouwd bij De Schelde. Hr. Ms. K I werd op 15 juli 1914 in dienst gesteld en na de opwerkperiode in Nederlandse wateren werd de onderzeeboot door de zeesleper Witte Zee naar Nederlands Oost-Indië gesleept. De tocht achter de sleepboot duurde van 12 september tot 6 november 1916.
De K II werd vanaf 20 november 1915 gebouwd op de werf van Mij. Fijenoord te Rotterdam naar een ontwerp van William Denny & Brothers te Dumbarton, Groot-Brittannië. Hier kwam ook het ontwerp van Hr. Ms. O 7 vandaan die in 1916 in dienst gesteld werd. Omdat de K II pas de tweede onderzeeboot was die, na de O 7, gebouwd werd door de Rotterdamse werf en omdat de K II veel groter werd dan de O 7 duurde de bouw extreem lang. Ook de door de oorlog stagnerende aanvoer van bouwmaterialen uit het buitenland speelde de werf parten. Pas op 28 maart 1922 werd Hr. Ms. K II in dienst gesteld. Dit was bijna twee jaar later dan Hr. Ms. K III en bijna een jaar later dan Hr. Ms. K IV die in 1915 op stapel gezet waren bij De Schelde. Deze werf had dan ook veel meer ervaring en beschikte over veel betere faciliteiten om onderzeeboten te bouwen. De enige reden voor de Nederlandse regering om toch onderzeeërs te laten bouwen bij Fijenoord in Rotterdam was om niet te afhankelijk te worden van de werf in Vlissingen. Hr. Ms. K II vertrok op 18 september 1923 samen met de onderzeeboten Hr. Ms. K VII en Hr. Ms. K VIII en het moederschip voor onderzeeboten Hr. Ms. Pelikaan naar de Oost. Het gelegenheidssmaldeel kwam op 24 december aan in Batavia, Java.
De onderzeeboten van de K III-klasse, Hr. Ms. K III en Hr. Ms. K IV, waren de eerste K-boten van het double-hull type waarbij de ballasttanks zich tussen de twee drukvaste scheepshuiden bevonden. Zij waren gebouwd naar een ontwerp van de Electric Boat Company uit de Verenigde Staten. Omdat de onderzeeboten, die door het ministerie van Koloniën besteld werden, bedoeld waren als patrouilleschepen voor de Indische wateren en de Indische Oceaan waren zij groter dan de O-boten en beschikten zij over twee dieselmotoren en vier torpedolanceerbuizen.
De opvolgers van de beide onderzeeboten van de K III-klasse waren de drie boten van de K V-klasse die allemaal gebouwd werden bij de Mij. Fijenoord. De Rotterdamse werf maakte wederom gebruik van een ontwerp van het Britse William Denny & Brothers uit Dumbarton dat gebaseerd was op het Hay-Denny type. De Britten liepen nog wat achter op de Amerikanen bij hun onderzeebootontwerpen want de drie boten van de K V-klasse waren nog van het single-hull type waarbij de drie hoofdballasttanks zich binnen de enkele drukvaste huid bevonden. De boten waren wel al ingedeeld in waterdichte compartimenten die door de bemanning afgesloten konden worden door waterdichte deuren. Het ontwerp voorzag in Duitse M.A.N. dieselmotoren maar door oorlog konden deze niet geleverd worden. Omdat Fijenoord geen Zwitserse Sulzer diesels onder licentie mocht bouwen, werden de hoofdmotoren voor de drie onderzeeboten door Sulzer zelf gebouwd.
In Nederlands Oost-Indië werd de algehele mobilisatie afgekondigd op 10 mei 1940, de dag dat de Duitsers Nederland binnenvielen en ons land reageerde door Duitsland de oorlog te verklaren. Op die dag waren Hr. Ms. K I tot en met Hr. Ms. K VI allemaal al buiten dienst gesteld en lag Hr. Ms. K VII als reserve-eenheid in Soerabaja.