De Amerikaanse slagschepen van de South Dakota-klasse, USS South Dakota, USS Indiana, USS Massachusetts en USS Alabama vormden een klasse snelle slagschepen, die eind jaren `30 ontworpen werd onder de beperkingen van de vlootverdragen van Washington en Londen. In vergelijking met de voorgaande North Carolina-klasse, waren de vier slagschepen van de South Dakota-klasse compacter en beter bepantserd, maar beschikten over dezelfde primaire bewapening van 3 x 3 41cm 45-kaliber kanonnen. De twee klassen schepen leken daarom veel op elkaar, maar konden eenvoudig onderscheiden worden doordat de beide schepen van de North Carolina-klasse twee schoorstenen hadden en die van de South Dakota-klasse slechts één.
Begin jaren `20 was al een South Dakota-klasse slagschepen op stapel gezet die bestond uit de slagschepen South Dakota (BB-49), Indiana (BB-50), Montana (BB-51), North Carolina (BB-52), Iowa (BB-53) en Massachusetts (BB-54). De zes schepen zouden een standaard waterverplaatsing krijgen van 43.200 ton en uitgerust worden met 4 x 3 41cm kanonnen. De zes casco`s werden als gevolg van de bepalingen van het Vlootverdrag van Washington in 1923 voor sloop verkocht.
De US General Board, de commissie die verantwoordelijk was voor de bouwprogramma`s van de Amerikaanse marine, pleitte in 1937 voor de bouw van vier North Carolina-klasse slagschepen, maar de Chief of Naval Operations, Admiral William H. Stanley, stond er op dat de twee nieuwe slagschepen van een vernieuwd ontwerp zouden zijn en dus een nieuwe klasse zouden vormen. Daarom bleven de USS North Carolina en de USS Washington op het budgetjaar 1937 staan en zouden de twee origineel geplande South Dakota-klasse schepen op het budget van fiscaal jaar 1939 komen. Hierdoor bleef het budget van 1938 over zodat er financiële ruimte was voor vier South Dakota-klasse slagschepen.
De tekenaars van de General Board stelden verschillende ontwerpen voor, voordat de bouwcommissie met een definitief voorstel instemde. Omdat de maximale standaard waterverplaatsing van 35.000 ton, volgens het Tweede Vlootverdrag van Londen, niet overschreden mocht worden en omdat de schepen beter bepantserd zouden moeten zijn dan de twee slagschepen van de North Carolina-klasse, zouden de nieuwe slagschepen kleiner moeten worden. Omdat een breedte van minimaal 33 meter nodig was om tijdens het afvuren van de primaire kanonnen de stabiliteit van de slagschepen te verzekeren, kon alleen aan de lengte van de nieuwe slagschepen getornd worden. Een korter schip met dezelfde breedte en dezelfde voortstuwingsinstallatie betekende echter ook een kleinere maximale snelheid. Omdat de schepen een snelheid nodig zouden hebben van minstens 27 knopen, om de snelle vliegdekschepen te kunnen escorteren, moest het machinevermogen verbeterd worden. Om de grotere stoomturbines en ketels te plaatsen in een kortere romp werd in het ontwerp gekozen om de ketels boven de turbines te plaatsen. De kortere romp in combinatie met de grotere voortstuwingskracht betekende wel dat de slagschepen beter te manoeuvreren waren en een kleinere draaicirkel hadden dan hun voorgangers.
Omdat er toch ergens ruimte ingeleverd moest worden ging dit uiteindelijk ten koste van de leefruimtes van de bemanning. Zelfs de hutten van de officieren en de eetzalen werden zo klein mogelijk gehouden zodat de nieuwe slagschepen geen enkele luxe boden aan de bemanningsleden. Verder werd er ruimte bespaard door de gebruikelijke ventilatiekokers achterwege te laten; de South Dakota-klasse slagschepen werden dan ook de eerste oorlogsschepen ter wereld met kunstmatige luchtcirculatie. Vanuit militair oogpunt werden de slagschepen van de South Dakota-klasse echter gezien als de beste slagschepen die ooit gebouwd waren onder de beperkingen van vlootverdragen. USS South Dakota moest als vlaggeschip kunnen fungeren en om de nodige vlagofficieren en hun staf te kunnen huisvesten werd een extra dekhuis gebouwd wat ten koste ging van twee dubbelopstellingen 12,5cm kanonnen.
De vier slagschepen van de South Dakota-klasse werden vanaf 1942 ingezet in de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, maar vooral in de Pacific. Door hun hoge snelheid waren de schepen uitermate geschikt als begeleiders van vliegdekschepen. Door hun uitstekende primaire en secondaire bewapening waren zij eveneens geschikt voor het uitvoeren van kustbombardementen en het ondersteunen van amfibische landingen. Tijdens het verdere verloop van de Tweede Wereldoorlog zouden de vier nieuwe slagschepen, net zoals USS North Carolina en USS Washington, deze dubbelrol blijven vervullen.
Kort na de Tweede Wereldoorlog werden de South Dakota-klasse slagschepen opgenomen in de reservevloot. In 1962 en 1963 werden de South Dakota en de Indiana voor sloop verkocht, maar zowel USS Massachusetts als USS Alabama werden overgedragen aan de beide gelijknamige staten en zijn nu nog steeds als museumschip te bewonderen.